huiswerk werkwoordspelling

Les 16 
aangeven  De spelers ........................ dat er gewisseld moest worden.
denken      De jury .........................dat zij wel eens de finale zou kunnen halen.
inslaan      Voor het afscheidsfeest werd heel veel lekkers ..........................
aankomen Het slechte nieuws ............ ontzettend hard .......... bij de familie.
uitwijzen   Het onderzoek ......................... of hij schuldig is of niet.
afzien         PSV ........................ van een eventuele transfer van die speler.
sterven      De zieke hond is gisteren ...............................
lezen          ............................ je boek uit!
achterblijven  De ........................... autocoureur haalde de kopgroep niet in.
doorbrengen Opa en oma .................. gisteren de hele dag ............ in de dierentuin.
voorschrijven De ...................... medicijnen werken goed tegen de keelpijn.


In welke zin zijn allebei de dikgedrukte woorden juist geschreven?
A. Mijn zus kampeerd juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregend heeft.
B. Mijn zus kampeerd juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregent heeft.
C. Mijn zus kampeert juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregend heeft.
D. Mijn zus kampeert juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregent heeft.

In welke zin is het dikgedrukte woord juist geschreven?
A. De goochelaar hieldt een bang konijntje vast.
B. Die schilder heeft het hele huis blauw geverft.
C. Ik heb de dure vaas omgegooit.
D. Hij speldde de medaille op het pak van de winnaar. 

 Les 15 
 Schrijf de juiste vorm op van de werkwoorden: vergelijken, aftreden, bewijzen, overdrijven, weggaan.
tegenwoordige tijd
hij-vorm
Verleden tijd

      Ik/hij-vorm
   voltooid deelwoord
 gebiedende wijs

















Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
vervangen    1. De deur is ........................ .    1. ..................... de deur!
aanbieden    2. Het cadeau is .................... .   2. ..................... het cadeau ..............!
achterlaten  3. De hond is ........................ .   3. ...................... de hond ...................!
meebrengen 4. Het huiswerk is ................ .   4. ...................... het huiswerk .............!
uitzoeken     5. De knopen ....................... .    5. ...................... de knopen ....................!


Les 14
Vul het werkwoordschema in voor uitbeelden en omhelzen.


Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord





Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. 
mishandelen, beloven, neerzetten, verantwoorden en berichten
tegenwoordige tijd
hij-vorm
Verleden tijd

      Ik/hij-vorm
   voltooid deelwoord
 gebiedende wijs

















Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. 
aankleden
Ik ..................... mij ......................
Jij ................  je ...........................
................... jij je ........................?
....................je.............................!
Wij .................. ons .....................

oprichten
Ik ...................... een club.................
Jij ...................... een club ................
........................ jij een club..........?
...................... een club ...........!
Wij ...............een club ....................



Les 13
Schrijf de zinnen in de gebiedende wijs op.
1. Frans levert de goederen op tijd af. .............................................................!
2. Jullie beloven op tijd te komen. .....................................................!
3. Het meisje kleedt zich aan. .........................................................!
4. Marije wast de borden af .............................................................!

Vul de juiste vorm in.
Verwaarlozen   1. Ik heb de goudvis .............................. De ....................... goudvis
besteden           2. Zij hebben het geld ............................ Het ...................... geld.
verantwoorden 3. Ik heb het verlies ................................Het ..................... verlies.
verrassen          4. Het kind was .......................................Het ...................... kind.
oprichten          5. Hij heeft de club ................................. De ....................... club.

Schrijf van de werkwoorden leveren, glimlachen, onderstrepen en oefenen de juiste vorm op.
tegenwoordige tijd
hij-vorm
Verleden tijd

      Ik/hij-vorm
   voltooid deelwoord
 gebiedende wijs














Les 12
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
1. Toen de boot vertrok, (rijden) .......................... de auto ook weg.
2. Truus (groeten) ............................... haar zus, toen ze met vakantie ging.
3. Jaap (wennen) ............................... er maar niet aan, dat hij die beugel moet dragen.
4. (worden) ................... jij schilder?
5. Karel stond op zijn meisje te .............................(wachten).
6. Het schip (dobberen) ............................ stuurloos op de oceaan toen de storm was uitgewoed.
7. (sturen)  ................................. jij de jongen naar huis?
8. De auto (roesten) ..................... toen hij zo lang buiten moest staan.
9. Toen Alex gestolen had, (belanden) ........................... hij in de gevangenis.
10. Toen de leraar hem een beurt gaf, (weten) ................ Jaap er niets meer van.

Schrijf van de werkwoorden mishandelen, omhelzen, uitbeelden en neerzetten de juiste vorm op.

tegenwoordige tijd
hij-vorm

Verleden tijd

      Ik/hij-vorm
   voltooid deelwoord
 gebiedende wijs















Les 11
1. Vul de werkwoordschema's in voor: proeven, bewijzen, uitbeelden, uitzoeken en vervangen.


Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord




2. Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
leveren            De ....................goederen staan in de schuur.
doorgeven       Ik heb het bericht .....................................
meebrengen     ..................... vanmiddag een gedicht ....... !
glimlachen     .......................... nu eens een keer.
beloven          De trainer   ......................... ons afgelopen zaterdag een vrije middag.




Les 10
1. Vul het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord in.
opeten           De broodjes zijn .......................     De ................. broodjes
vlechten        De haren zijn.............................      De .................. haren
verlaten         De straten zijn ...........................     De .................... straten
uitsluiten       Het dier is ..................................     Het .................... dier
verwijten       Zij heeft hem de schuld ...........      De .................... schuld

2. Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
aansluiten
Ali ................... de computer .................. (tt)
Ali .................... de computer .................. (vt)
Ali heeft de computer ...............................
De .................... computer

loslaten
Vic ..................... de ballon ................ (tt)
Vic ...................... de ballon ................ (vt)
Vic heeft de ballon ............................
De .................... ballon

3. Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. 



Tegenwoordige tijd
     ik-vorm
   Verleden tijd
      Ik/hij-vorm
 bijvoeglijk gebruikt
voltooid deelwoord
omsmelten



genieten



vergeten



opmeten



slijten







Les 9
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
1. aangeven  vt De spelers .............................. dat er gewisseld moest worden.
2. denken    tt  De jury.............. dat zij wel eens de finale zou kunnen halen.
3. inslaan         Voor het afscheidsfeest werd heel veel lekkers.....................
4. aankomen  vt   Het slechte nieuws ........... ontzettend hard ....... bij de familie.
5. uitwijzen     tt Het onderzoek ............................... of hij schuldig is of niet.
6. afzien          vt  PSV  ...................... van een eventuele transfer van Kevin Senft.
7. sterven        vt   We ...................... van de dorst na die hele lange estafette.
8. lezen            tt   Wat is het toch heerlijk als je per dag een kwartiertje...................
9. uitkiezen     vt  Wij ............. hem ......... vanwege zijn sleeppush met hockey.
10. uitzien             Hoe heeft jouw moeder er vroeger ............................ ?

Les 8
1. Vul het werkwoordschema in voor omsmelten en overschrijden. 


Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord



2. Vul de juiste vorm van het werkwoord in. 

aanbieden
Bas ......................... een microfoon ................. (tt)
Bas ......................... een microfoon ...................(vt)
Bas heeft een microfoon ............................
De ........................ microfoon is voor Aziz.

afsnijden
Opa ............ een bloem ...................... (tt)
Opa .............een bloem ....................... (vt)
Opa heeft een bloem ...........................
De ......................... was voor Emma.

3. Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. 



Tegenwoordige tijd
     Hij-vorm
   Verleden tijd
      Ik/hij-vorm
 Voltooid deelwoord
verbieden



bestrijden



bevinden



verslinden








Les 7 
1. Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in en het bijvoegelijk naamwoord:
overschrijden  We ...................................... de grens met België.
                          De ....................................... grens.
vergeten            Bas ........................ zijn gymtas.
                          De ................................. gymtas.
loslaten             De jagers ..................... de honden ..............
                          De ........................ honden.
uitvinden           James .............................. een machine .........
                          De .......................... machine.

2. Schrijf van elke zin de gevraagde zinsdelen op.
        1. Bij het tolhuisje hebben we geld betaald voor de gereden afstand.
        2. Rian heeft de gemaakte afspraak geschonden.
        3. De kleuters hadden het gesneden brood al opgegeten.



Onderwerp
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
1.



2.



3.





3. Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op.



Tegenwoordige tijd
     Hij-vorm
   Verleden tijd
      Ik/hij-vorm
 Voltooid deelwoord
Meerijden



Slijten



Optreden



stilzitten






Les 6 
1. glijden              Ik ben wel 10 keer van die waterglijbaan .......................
2. ondervinden tt  Het verkeer ....................... veel hinder van de sneeuw.
3. optreden tt        Mijn neef ........................ regelmatig ....... als clown.
4. opwinden vt     Mijn vader .......... deze oude klok ieder vrijdag ..........
5. snijden              Het meisje heeft zich .................... tijdens het koken.
6. uitzenden tt       Nederland 3 .................... de hele wedstrijd ..............
7. aansluiten   vt   De monteur ............. de nieuwe tv ...............
8. achterlaten        De boswachter heeft Sneeuwwitje ................... in het bos.
9. bezitten  tt        Hij ................. geen cent meer na zijn bezoek aan het casino.
10. meten  tt         Mijn moeder .......... of de sjaal al lang genoeg is.


Les 5
1. ontvangen tt    De koningin ..................... de nieuwe regering.
2. spreken vt        ............. jij de buurman gisteren nog?
3. stelen              Het jongetje heeft nog nooit iets ....................
4. trekken tt        Ik .......... thuis mijn badpak vast aan.
5. verdwijnen vt De heks ..................... in de verte met haar zwarte kat.
6. winnen vt       Ons team ..................... vorige week de kampioensbeker.
7. zingen            De oude vrouw heeft vroeger in een koor .......................
8. zwemmen tt   Mijn vader ..................... het liefst in de zee.
9. aanbieden  vt  De ober ...................... ons een gratis drankje aan.
10. binden tt       ........................ de cowboy zijn paard altijd aan de paal? 


Les 4
Hoe schrijf je het werkwoord?
1. De goederen zijn ................. (ontvangen).
2. De .......................... (ontvangen) goederen.
3. De spullen zijn ........................ (meebrengen).
4. De ........................... (meebrengen) spullen.
5. Hebben/opgeven. Wij ............................ de achtervolging ...........................
6. hebben/uitblazen  Hakim.......................... de lucifer .................................
7. hebben/overdrijven De vrouw ..........................  ................................ over het ongeluk.
8. zijn/uitkiezen Er .......................drie kinderen ....................... voor de wedstrijd.
9. zijn/overblijven 's Middag ........................ er tien kinderen ..................................
10. hebben/voorlezen  De kinderen ..................... de kleuters .........................

Vul het werkwoordschema in voor uitzoeken en verschijnen.


Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord






Les 3
Hoe schrijf je het werkwoord?
1. Zij hebben de zieke man..............(opgeven).
2. Mijn broer ....... de moed .....(opgeven). (vt)
3. Vader heeft het boek......(voorlezen).
4. De asielzoeker ....(zijn) uitgewezen.
5. Zij .......(toegeven) de fout ....(vt)
6. Jelle ....(overdrijven) graag.
7. Ze hebben hem .....(verkiezen).
8. Hij is ....(genezen) verklaard.
9. Het gebouw werd .....(opblazen).
10. Kun jij ........(doorgeven) dat ik naar huis ben.

Vul het werkwoordschema in voor overschrijven en uitgeven.


Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord




 Les 2
Hoe schrijf je het werkwoord?

1. De gasten zijn ................. (ontvangen).
2. De ....................(ontvangen) gasten zitten in de zaal.
3. Hij ....................... (onthouden) het boodschappenlijstje.
4. De juf ......................... (aanwijzen) gisteren een groepje kinderen .............
5. De arts .......................(genezen) de zieke.(tt)
5. De artsen ........................ (genezen) de zieke.(vt)
6. Mijn koffer is op het vliegveld in Spanje .................... (achterblijven)
7. Ik ............. (opblazen) de bal ........(tt)
8. Ik ...............(opblazen) de bal ......(vt)
9. Wij ................. (opschrijven) de woorden ......... (tt)
10. Wij .................(opschrijven) de woorden ..........(vt)

Vul het werkwoordschema in voor toegeven en bewijzen. 





Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord





 Les 1
Hoe schrijf je het werkwoord?

1. De kinderen ............................. (klikken, vt) tegen de juf.
2. Het meisje ...........................(noemen, tt) haar naam.
3. Dit middel .........................(vlekken, tt) op je kleren.
4. We ........................(reiken, vt) deze mogelijkheid aan.
5. Het kind .......................... (raken, vt) de kluts kwijt.
6. Hij ................... (onderbreken, vt) het gesprek.
7. Wij hebben de spullen ................... (meebrengen).
8. De ........................ (binnenkomen) kinderen maakten veel lawaai.
9. Mijn fiets is ..............(verdwijnen).
10. Ik heb de zieke ..................... (opzoeken). 

Vul het werkwoordschema in voor aantrekken en bezoeken.


Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik


Hij


Wij



Voltooid deelwoord




Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.